In de autogeschiedenis van Frankrijk steken twee automerken voor wat betreft populariteit en verkoopaantallen al tientallen jaren met kop en schouders boven de andere uit: Citroën en Renault.
Komt dit omdat de Fransen chauvinistisch zijn en in de eerste plaats een Franse auto kiezen? Of zijn de modellen van deze autofabrieken specifiek op de rijgewoonten en -behoeften van de Fransen ontworpen? Of zijn het echt de beste auto's van Frankrijk?
Laat geen Fransman het horen, maar eigenlijk heeft Citroën Nederlandse wortels. Citroën werd in 1919 opgericht door ingenieur André Citroën. André was de zoon van de Nederlands-Joodse diamanthandelaar Levie Citroen en zijn Pools-Joodse vrouw Masza Kleinman die in 1873 naar Frankrijk emigreerden. André (1878-1935) werd echter wel in Frankrijk geboren.
André Citroën was een bezig baasje: in 1905 begon hij een tandwielfabriek. Nadat hij in 1908 de noodlijdende autofabriek Mors er bovenop hielp, was zijn interesse in het nieuwe fenomeen auto's gewekt. De Eerste Wereldoorlog zette voorlopig een streep door zijn plannen; André Citroën opende in 1915 een munitiefabriek. Hierdoor maakt hij zich wel het lopende band werken in een fabriek eigen.
In 1919 rolde dan echt de eerste Citroën 'Type A' van de lopende band. Sindsdien produceerde de fabriek het ene na het andere succesvolle model (waaronder de befaamde 5CV) – alle auto's waren nog wel met achterwielaandrijving. Citroën slaagde waar andere fabrieken nog faalden: allereerst werden specialistische machines (namelijk auto's) in massaproductie op de lopende band gemaakt en ten tweede werden kleine modellen gemaakt die niet alleen betrouwbaar en sterk, maar bijna onverwoestbaar waren.
Het meest succesvolle en tot de verbeeldingsprekende model van Citroën heeft André Citroën helaas niet mee mogen maken. Zijn voortdurende (en kostbare) zoektocht naar technische verbeteringen en zijn goklust maakten hem straatarm. In 1934 moest hij de autofabriek verkopen aan Michelin, in 1935 stierf hij aan maagkanker. Voor zijn laatste rit naar de begraafplaats werd André Citroën vervoerd in een ... Renault!
In 1938 was het ontwerp rond en werd het prototype van de Citroën 2CV voor het eerst gepresenteerd. Het oogstte veel lof. Van productie kon het echter nog niet komen door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de Citroën-fabriek voor het oog doorging met de productie bleven het ontwerp en het prototype van het nieuwe model goed voor de Duitsers verborgen.
Pas in 1948 kon Citroën de 2CV (ofwel 'twee paardenkracht') op de Parijse autobeurs presenteren.
Het was een kleine auto met een simpele motor die vooral financieel voor meer en meer mensen bereikbaar was. En populair was de 2CV dan ook.
Tot op de dag van vandaag kun je in oude boerenschuren op het Franse platteland nog wel een oud exemplaar vinden die al die jaren al dan niet keurig is verzorgd, maar in ieder geval goed is bewaard.
De 2CV (in Nederland door de wiebelende constructie 'eend' genoemd) werd immens populair als familiewagen. In de jaren 1970 werd de goedkope auto zelfs een tijd ronduit trendy toen hij – in felle kleuren en/of met bloemen opgeschilderd – een tijd lang het favoriete vervoer van jongeren/hippies bleek te zijn. Van de 2CV werden tussen 1948 en 1990 in totaal bijna 4 miljoen auto's van dit kenmerkende model gemaakt. De Citroën-fabriek kon dit succes helaas in latere jaren niet evenaren. In 1976 werd het noodleidende Citroën overgenomen door Peugeot.
Hoewel de productie al ruim 25 jaar geleden stopte, leeft de 2CV nog steeds voort in de speciale 2CV-clubs van enthousiaste auto-eigenaren die regelmatig met hun 'eendjes' samenkomen.
Het verhaal van Renault verliep anders. Drijfveer was techneut Louis Renault (1877-1944) die in 1898 een driewielige De Dion-Bouton ombouwde tot een goed rijdende auto met vier wielen. Door het succes hiervan richtte hij in 1899 samen met zijn broers Marcel en Fernand Renault Frères op en produceerde auto's in eigen beheer. Vanaf het begin liep de onderneming als een trein en jaarlijks verdubbelden de productiecijfers. Helaas verongelukte Marcel Renault in 1903 tussen een rally van Parijs naar Madrid. Fernand Renault trok zich in 1909 (twee maanden voor zijn dood) uit het bedrijf terug waarna Louis eenzaam aan de leiding stond.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek het grote tekort aan gemotoriseerd vervoer van het Franse leger. Renault werd al snel het centrum voor de productie van gepantserde voertuigen en wist niet alleen de oorlogsjaren, maar ook die erna winstgevend door te komen.
In de jaren 1920 kwam Renault met grote, luxe modellen die zij aan zij stonden met bijvoorbeeld de Rolls-Royce.
Links: Renault Reinastella.
De beurskrach van 1929 maakte daar een eind aan; er was even geen markt meer voor grote en dure auto's. Renault paste de productie aan en ontwikkelde kleinere en goedkopere modellen die voor meer mensen bereikbaar werden. Louis Renault richtte zich ook op andere markten. Zo kocht hij in 1933 de vliegtuigfabrieken van de broers Caudron op.
In de Tweede Wereldoorlog was het lot Renault minder goed gezind. Aanvankelijk produceerde de fabriek opnieuw voor het Franse leger, maar de Duitse bezetting gooide roet in het eten. De productie werd voor het Duitse leger opgeëist en de fabriek willigde het verzoek al dan niet gedwongen in. Na de bevrijding van Frankrijk in 1944 werd de 67-jarige André Renault echter onmiddellijk gearresteerd op beschuldiging van collaboratie. Nog vòòr zijn proces stierf hij in de gevangenis - naar verluid door de slechte behandeling die hij kreeg van zijn bewakers. Drie maanden na de dood van André Renault werden de Renault-fabrieken door de Franse staat genationaliseerd.
Onder leiding van een aantal visionaire en avontuurlijke directeuren wist Renault goed aansluiting te vinden in de naoorlogse autowereld. Het merk behield door de introductie van een reeks van nieuwe modellen bijvoorbeeld een goede reputatie en timmerde zeker op de Europese markt aan de weg.
De grote klapper kwam in 1961 met de introductie van de Renault 4. Hoewel het model van de Renault 4 al aan het einde van de jaren 1940 werd ontworpen, had men destijds nog geen oplossing voor een aantal technische problemen. In 1961 wel. De kleine blokkendoos bood nu een aantal innovaties die nog niet eerder in de massa-autoproductie waren gezien. Allereerst werd de motor niet achter, maar voorin de auto gezet; het werd de eerste auto met voorwielaandrijving. Hierdoor was er veel ruimte achterin beschikbaar. Men maakte dat de achterbank neerklapbaar werd waardoor er een aanzienlijke laadruimte ontstond.
De Renault 4 was in feite de eerste, de 'hatchback avant la lettre'. Verder was de Renault 4 sterk, had een goede balans, een zeer redelijke prijs en werd – ondanks het nog lage vermogen van 747 cc en maar drie versnellingen – al snel immens populair. Niet alleen families, maar ook veel ambachtslieden en kleine bedrijven (slager, bakker, schilder, metselaar, timmerman enz. enz.) maakten graag gebruik van de handzame auto met de handige laadruimte.
In Frankrijk was dit model dan ook bijzonder gewild en uitermate toepasbaar: men gebruikte de Renault 4 bijvoorbeeld ook jarenlang als officiële auto voor de posterijen, bij de politie en zelfs in het leger. Ook in het buitenland verkocht de auto goed. Het model werd in maar liefst 125 landen aangeboden.
De Renault 4 werd geproduceerd van 1961 tot 1993. In die tijd rolden er ruim 8 miljoen van dit model van de lopende band en daarmee werd deze auto in ieder geval de populairste ooit in Frankrijk. Een record dat voor een ander merk of model niet eenvoudig te evenaren of te breken zal zijn.
Voor meer informatie, zie bijvoorbeeld: Citroën of Renault.
Foto's: Pixabay.com, Wikimedia Commons.
Zie voor andere artikelen ook:
Robin93-algemeen/
Robin93-auto-machine-techniek/
Robin93-films-tv-sci-fi/
Robin93-natuur-en-wetenschap/
Reacties (6)