Confessionalisme
In de eerste helft van de 19de eeuw hadden de christelijke Kerken nauwelijks behoefte aan een eigen politieke stroming. Conservatieven vertegenwoordigden in de meeste landen de ideeën van christenen. Beide groepen hadden vaak dezelfde opvattingen. Zij zagen in de ideeën van de Franse Revolutie en het liberalisme hun gezamenlijke vijand. In de politiek verdedigden conservatieven de belangen van de Kerken en hun gelovigen.
In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg het conservatisme steeds minder en het liberalisme steeds meer aanhangers. Ook het socialisme kwam op. De Kerken vonden het streven naar gelijkheid en vrijheid van die stromingen een bedreiging voor de overheersende plaats van het christendom in de samenleving. Als reactie ontstond tegen het einde van de 19de eeuw het confessionalisme. Daarmee wordt een stroming bedoeld die het christendom als uitgangspunt neemt voor een politieke partij. Er ontstonden confessionele partijen. Confessionele partijen zijn partijen die zich bij het opstellen en uitvoeren van hun programma laten leiden door hun geloof (= confessie). In Nederland was de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) in 1879 de eerste. Aanhangers van deze partijen worden confessionelen genoemd.
Het belangrijkste doel van de confessionelen was het tot stand brengen van een zo christelijk mogelijke samenleving. Daarvoor gingen ze organisaties op allerlei gebieden oprichten. Politieke partijen behoorden tot de belangrijkste.
De met beperkt kiesrecht gekozen regeringen moeten niet alleen rekening houden met de belangen van hun kiezers maar met de belangen van de gehele bevolking. In de 20ste eeuw werden de confessionelen wel voorstander van algemeen kiesrecht.
De confessionelen willen, anders dan liberalen, geen volledige scheiding van Kerk en staat. Zij eisten bijvoorbeeld het recht om eigen (bijzondere) scholen te stichten op kosten van de staat. Volgens liberalen moest alleen openbaar onderwijs door de staat worden betaald. Dit leidde in veel landen tot een ‘schoolstrijd’ tussen confessionele en liberale partijen.
Volgens de confessionelen was de overheid door God ingesteld. De overheid dankte haar macht dus niet aan het volk maar aan God. De confessionelen dachten in de praktijk hierover verschillend. Bij de katholieken bijvoorbeeld had de paus een beslissende stem in de uitleg van Gods woord.
De overheid moet zich zo weinig mogelijk bemoeien met de christelijke organisaties in de samenleving. Maar de overheid heeft wel drie belangrijke taken:
Een fabriekseigenaar bijvoorbeeld heeft een andere taak dan een arbeider. Werkgevers (eigenaren van bedrijven) en werknemers (arbeiders en hun vakbonden) moeten met elkaar samenwerken, bijvoorbeeld om de werkomstandigheden te verbeteren. De regering moet zo veel mogelijk aan hen overlaten.
De overheid moest volgens de confessionelen de werkgevers en werknemers niets voorschrijven als het ging om inkomensverschillen en loonbeleid. Ook moest de overheid volgens hen geen partij kiezen tussen werkgevers en werknemers zoveel mogelijk aan henzelf overlaten.
Confessionelen vinden het gezin de kern van de samenleving. God heeft gewild dat de mensen gezinnen vormen. Alleen in het gezin kunnen kinderen goed opgevoed worden. De vader is het hoofd van het gezin. Hij moet zorgen voor het inkomen. De taak van de moeder ligt vooral binnenshuis. Zij moet zorgen voor het huishouden en voor een goede sfeer in het gezin.
God heeft volgens confessionelen de verschillende bevolkingsgroepen een eigen taak in de samenleving gegeven. Zij zijn niet elkaars vijanden. Integendeel, samen moeten zij ervoor zorgen dat alles in de samenleving goed loopt.
In sommige Europese staten groeiden eind 19de eeuw en begin 20ste eeuw de invloed van confessionele politieke partijen. In Duitsland werd de katholieke partij al in 1881 de grootste in het parlement. In ons land hebben confessionele partijen sinds 1888 op vier korte perioden na altijd deel uitgemaakt van de regering. Het confessionalisme kon daardoor de meest invloedrijke stroming worden.
Confessionelen waren via hun kerken de meest georganiseerde politieke stroming. Geestelijken konden via hun preken politieke invloed uitoefenen. In de katholieke Kerk namen pausen in encyclieken (openbare brieven met richtlijnen) stelling tegen het liberalisme en het socialisme.
Confessionele partijen bereikten in Nederland in 1917 de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs. Daarmee was de schoolstrijd ten einde.
Andere delen van deze reeks:
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-1-industrialisatie-en-ismen
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-2-kenmerken-van-de-industriaale-samenleving
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-3-snelle-groei-van-fabrieken-en-steden
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-4-overgang-van-handelskapitalisme-naar-industrieel-kapitalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-5-grote-veranderingen-in-de-gelaagdheid-van-de-bevolking
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-6-conflicten-tussen-kapitaal-en-arbeid
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-7-nationalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-8-conservatisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-9-liberalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-10-socialisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-12-feminisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-13-imperialisme
Reacties (1)