Door de industrialisatie nam het aantal fabrieksarbeiders sterk toe. Zij kregen lage lonen en moesten werken en wonen in zeer slechte omstandigheden. Veel ondernemers werden schatrijk. De meeste mensen vonden dit heel normaal. Maar er waren er ook die vonden dat het anders moest. Sommigen vonden dat het kapitalisme vervangen moest worden door het socialisme. Dat was een stroming die vooral gelijkheid belangrijk vond. De aanhangers worden socialisten genoemd.
In de tijd van de absolute vorsten had de bevolking geen politieke macht. De Franse Revolutie was wel vanuit alle lagen van de bevolking gesteund. Als gevolg van die revolutie kwamen er in Frankrijk en andere Europese staten parlementen en grondwetten. Maar overal kreeg allen de bourgeoisie politieke invloed. De socialisten wilden niet geleidelijk zoals de liberalen maar direct een einde maken aan deze ongelijkheid.
De socialisten raakten verdeeld over de manier waarop ze dit wilden bereiken. Zij vielen uiteen in twee groepen: de socialisten, ook wel sociaal-democraten genoemd, aan de ene kant en de communisten aan de andere kant. De sociaal-democraten wilden kiesrecht voor iedereen. Zij dachten dat de meerderheid van de kiezers dan op hen zou stemmen. Dan hadden zij de meerderheid in het parlement en gingen zij zorgen voor gelijkheid voor iedereen. De communisten vertrouwden niet op verkiezingen. Zij wilden de macht grijpen door een revolutie. Zij wilden dan andere partijen verbieden. Daarna wilden zij de bevolking voorbereiden op de ideale samenleving, waarin iedereen gelijk zou zijn.
Tot halverwege de 20ste eeuw hadden de socialisten een afkeer van godsdienst. De geestelijken zorgden er volgens hen voor dat mensen dachten dat God ongelijkheid wilde.
De socialisten verwachtten een strijd tussen de klasse van de bourgeoisie en de klasse van het proletariaat. Er zouden steeds minder kapitalisten komen die steeds rijker werden. En steeds meer arbeiders die het steeds slechter kregen. Deze klassenstrijd zou uitlopen op een gemakkelijke overwinning voor het proletariaat. Onder leiding van de socialisten zou dan een heel nieuwe samenleving worden opgebouwd.
De socialisten wilden veel veranderen. Dat zou nooit lukken als er een grote vrijheid bestond. Daarom wilden de socialisten dat de overheid veel taken op zich nam:
Als het proletariaat onder leiding van de socialisten de macht grijpt, dan krijgt het alle productiemiddelen. Alleen dan kunnen de socialisten een socialistische samenleving opbouwen. Met productiemiddelen wordt alles bedoeld wat nodig is om te kunnen produceren. Bijvoorbeeld fabrieken en machines, maar ook grondstoffen als ijzererts of katoen. Om de machines te laten werken was er bovendien steenkool of olie nodig. En om alles aan te schaffen moet men kapitaal (veel geld) hebben. Ook moesten de grondstoffen en producten vervoerd worden. Daarvoor waren schepen en treinen nodig. Dan waren er nog de landbouwproducten. Daarvoor moest men grond en landbouwwerktuigen hebben. Bijna alles wat met industrie en landbouw te maken heeft, behoort dus tot de productiemiddelen. Zolang de socialisten nog niet helemaal de macht in handen hebben, willen zij door belastingmaatregelen arme mensen meer en rijke mensen minder laten verdienen.
De socialisten wilden dat iedereen verdient en krijgt wat hij nodig heeft. Mensen met bijvoorbeeld drie kinderen hebben meer nodig dan mensen zonder kinderen. Maar een fabrieksdirecteur mag niet meer verdienen, omdat hij directeur is.
Als de socialisten de macht in handen hebben dan zullen de tegenstanders heropgevoed worden. In het onderwijs zal aan de leerlingen bijvoorbeeld alleen de socialistische visie op de geschiedenis worden bijgebracht. Kunstenaars zullen hun talent in dienst moeten stellen van de regering om de mensen socialistisch te leren denken
De socialisten willen een samenleving zonder bevolkingslagen (‘klassen’). In de nieuwe klassenloze samenleving is iedereen gelijk en krijgt ieder wat hij nodig heeft. Misdaden worden niet meer gepleegd en de politie kan worden afgeschaft. En als de hele wereld communistisch is, zullen er ook geen oorlogen meer zijn.
Dankzij socialistische partijen en vakbonden werden in veel Europese landen vanaf het einde van de 19de eeuw allerlei hervormingen ingevoerd om de samenleving te verbeteren. Bijvoorbeeld: het verbod op kinderarbeid, het algemeen kiesrecht, de achturige werkdag, het recht op vakantie en op uitkeringen bij ziekte of werkloosheid, verbetering van de werkomstandigheden in de fabrieken, gratis onderwijs voor iedereen.
In een aantal landen kregen communisten de macht in handen en probeerden daar een socialistische samenleving op te bouwen: in Rusland (vanaf de revolutie vanaf 1917 tot 1991), elders in Oost-Europa (na de Tweede Wereldoorlog tot 1989) en in andere delen van de wereld. In onze tijd zijn alleen China, Noord-Korea, Vietnam en Cuba communistisch. Maar toch bestaat daar nog een grote mate van ongelijkheid.
Andere delen van deze reeks:
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-1-industrialisatie-en-ismen
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-2-kenmerken-van-de-industriaale-samenleving
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-3-snelle-groei-van-fabrieken-en-steden
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-4-overgang-van-handelskapitalisme-naar-industrieel-kapitalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-5-grote-veranderingen-in-de-gelaagdheid-van-de-bevolking
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-6-conflicten-tussen-kapitaal-en-arbeid
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-7-nationalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-8-conservatisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-9-liberalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-11-confessionalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-12-feminisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-13-imperialisme
Reacties (1)