Rond 1800 was de bevolking in West-Europa in drie lagen verdeeld:
Op het platteland woonden toen veel meer mensen dan in de steden.
Door de industrialisatie traden er in deze gelaagdheid veranderingen op. Wat veranderde er?
Door de opkomst van de industrie kwamen er meer rijke fabrikanten. Zij werden de belangrijkste groep van de bovenlaag.
Eerst leidden de fabrikanten zelf hun fabrieken. Zij hielden zelf de administratie bij en hielden toezicht op de arbeiders. De fabrieken werden echter steeds groter. En er kwamen steeds nieuwe fabrieken bij. Er kwamen meer arbeiders werken. Daardoor werd het voor de fabrikant onmogelijk om alles alleen te regelen. Hij nam hiervoor mensen in dienst als afdelingshoofden en opzichters. Deze mensen verdienden meer dan de arbeiders, maar minder dan de rijke bovenlaag.
Ook het personeel in de zogenaamde dienstensector nam sterk toe. De mensen in de dienstensector ‘maken’ niets (zoals een arbeider in een fabriek). Zij verrichten diensten voor ander mensen. Voorbeelden van mensen die diensten verlenen zijn: dokters, verpleegsters, leraren, mensen die in het huishouden, in de horeca en in het openbaar vervoer werken, politie en andere ambtenaren. In onze tijd is in de welvarende landen ongeveer de helft van de bevolking in de dienstensector werkzaam.
Door de opkomst van de industrie nam het aantal fabrieksarbeiders ook sterk toe. Rond 1800 vormden zij bijvoorbeeld in Frankrijk maar 2% van de bevolking. Een eeuw later waren zij de grootste bevolkingsgroep. Op het platteland ging het aantal landarbeiders sterk dalen. Velen trokken naar een stad.
Tijdens de Industriële Revolutie kwamen er veel nieuwe beroepen bij. De indeling van de samenleving in bevolkingslagen werd minder duidelijk. Welk nieuw beroep hoorde bij welke bevolkingslaag? In de tijd vóór de Franse Revolutie was het moeilijk om van de ene laag in de andere terecht te komen. Daarna werd dat wat eenvoudiger. Het ging nu niet alleen meer om afkomst en bezit, maar ook om wat men presteerde. Vroeger verdienden de arbeiders allemaal evenveel. Het maakte niet uit wat je presteerde. Een kans om op te klimmen was er dus niet. In de industriële samenleving veranderde dit. Men begon arbeiders en werknemers naar prestatie te belonen. Welke mensen meer betaald kregen en welke minder, werd door de werkgevers uitgemaakt. Wie uit een rijke familie kwam, van goede afkomst was, had veel meer kansen in de samenleving. Toch slaagden veel hardwerkende mensen uit de benedenlaag erin zich op te werken naar de middenlaag. En een enkeling kwam zelfs in de bovenlaag terecht. Omgekeerd kon nu ook. Als de zaken slecht liepen, maakte men veel meer kans dan vroeger om in een lagere bevolkingsgroep terecht te komen.
Andere delen van deze reeks:
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-1-industrialisatie-en-ismen
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-2-kenmerken-van-de-industriaale-samenleving
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-3-snelle-groei-van-fabrieken-en-steden
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-4-overgang-van-handelskapitalisme-naar-industrieel-kapitalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-6-conflicten-tussen-kapitaal-en-arbeid
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-7-nationalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-8-conservatisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-9-liberalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-10-socialisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-11-confessionalisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-12-feminisme
http://industrialisatie-en-ismen.plazilla.com/deel-13-imperialisme
Reacties (0)