Zijde is een spinsel dat door de echte zijderups, Bombyx mori, wordt gemaakt als cocon voor de verpopping. Elke cocon bestaat uit één enkel, 1,6km lang draadje. Voor het maken van een zijden das zijn bijvoorbeeld 110 cocons nodig, voor een bloes 630 en voor een kimono wel 3000.
Volgens de legende werd zijde in 2400 v.Chr. ontdekt in de tuin van keizer Huang Ti. De overlevering wil dat Huang Ti zijn vrouw Xi Lingshi vroeg waar zijn moerbeibomen door werden aangevreten. Ze ontdekte dat de boosdoeners witte rupsen waren, die glanzende cocons sponnen. Toen ze per ongeluk een cocon in warm water liet vallen, merkte ze dat ze er een draadje vanaf kon trekken, dat ze op een haspel kon winden. Hiermee had Xi Lingshi ontdekt hoe zijde gemaakt moest worden. Het maken van zijde zou de daaropvolgende 2000 jaar een Chinees geheim blijven, dat op straffe van de marteldood niet doorverteld mocht worden.
Ten tijde van keizer Justinianus I, in het jaar 550 n.Chr. kwamen twee monniken naar het hof van de keizer, die beweerden het geheim van de Chinese zijde te kennen. Dit trok de aandacht van keizer Justinianus, omdat zijde wel vervaardigd werd in Europa, maar deze was van veel mindere kwaliteit dan de zijde uit China. De Europese zijde werd vervaardigd met behulp van de plaatselijke, van eikenbladeren levende wilde zijderupsen. Dit in tegenstelling tot de Chinese zijderupsen die uitsluitend de bladeren van de witte moerbei leefden. De Oostromeinen kochten Chinese zijde van handelaren die een reis van meer dan acht maanden hadden gemaakt, over de gevaarlijke, meer dan 4800 km lange Zijderoute. Deze liep van Luoyang aan de rivier de Huang via Centraal-Azië naar het oostelijke Middellandse Zeegebied.
Tegen de tijd dat de zijde eindelijk Europa bereikte, was deze zijn gewicht letterlijk in goud waard. Zijde was extra duur en moeilijk te verkrijgen, omdat de Zijderoute door oorlogvoerende landen liep. Justinianus probeerde de stof daarom in te voeren via Ethiopische kooplui die over zee naar China reisden.
De monniken die uiteindelijk aan het hof van de keizer kwamen waren perzen, die jarenlang het christendom hadden gepredikt in China en achter het geheim van de zijdeteelt waren gekomen. Ze deden de keizer een voorstel: ze zouden zorgen dat de keizer voorzien werd van genoeg rupseneitjes om de zijde productie op gang te brengen. De keizer beloofde de monniken rijkelijk te belonen, indien zij erin zouden slagen genoeg rupseneitjes mee te brengen.
Door de rupseneitjes in bamboewandelstokken te verstoppen (een vroege vorm van smokkel), konden de monniken China verlaten met de kostbare rupseneitjes in hun bezit. Na hun terugkeer leerden de monniken de Byzantijnen hoe ze uit eitjes de rupsen konden broeden die voor de allereerste Europese fijne zijde moesten zorgen. Enkele van de rupsen mochten uitgroeien tot vlinders om voor voldoende nageslacht te kunnen zorgen. Zo werd de zijde-industrie in gang gezet. Ondanks de pogingen van de monniken, verkiezen de zijderupsen echter nog steeds de Chinese witte moerbei en moet Europa nog steeds een deel van zijn ruwe zijde uit China importeren.
Het vervaardigen van zijde gebeurt in vier verschillende fases:
1. De teelt van moerbeibomen
2. Het kweken van zijderupsen
3. Het haspelen van de cocondraden
4. Het weven van de stof
Zijderupsen lusten de bladeren van allerlei bomen, maar moerbeibladeren leveren de fijnste zijde. In 1608 gaf de Engelse koning James I, in een poging de Engelse zijde-industrie op te zetten, opdracht tot het planten van 10.000 zwarte moerbeibomen, verspreid over het hele land. Het project mislukte doordat hij de verkeerde soort had gekozen – zijderupsen hebben liever de witte moerbei.
In China worden de moerbeien als lage struiken geteeld, zodat de bladeren gemakkelijk geplukt kunnen worden.
De zijderupsen worden in de lente gekweekt, gedurende twee razend drukke maanden. De eitjes die vanaf het seizoen ervoor in een koele ruimte bewaard zijn, worden uitgebroed als de moerbeien hun blad beginnen te krijgen. Het duurt ongeveer acht dagen voor de zijderupsen uitkomen. Als ze eenmaal uitgekomen zijn, zullen de rupsen zich ongeveer een maand lang zonder ophouden voeden met moerbeibladeren. In vier weken tijd wordt het lichaamsgewicht van de zijderups ongeveer 10.000 maal zo groot. Deze schranspartij wordt door niets onderbroken, zelfs niet door ademhalen, dit geschiedt namelijk via de poriën in het lichaam.
Voor een hoge productie moeten de zijderupsen vertroeteld worden. In China werd gedacht dat rupsen van warmte, droogte en hygiëne hielden en dat ze koude, vocht en vuil verafschuwden. Verder ging men ervan uit dat zijderupsen een hekel aanlawaai hadden, evenals aan de geur van gebakken vis, tranen, geschreeuw en zwangere of net bevallen vrouwen. In de Chinese provincie Hangzhou mogen vrouwelijke rupsenhouders tot op heden niet roken, geen knoflook eten en evenmin make-up dragen.
Na vier keer te zijn verveld, maken de zijderupsen zich op voor het spinnen van de cocon. Ze scheiden uit de twee zijdeklieren langs hun lichamen een halfvloeibare stof af, die tot één enkele draad wordt gesponnen (met een lengte van 1,6km).
Eerst maken ze een fijn spinsel waarmee ze stevig vast blijven zitten, daarna bouwen ze, constant achten draaiend met hun kop, een waterdichte cocon die hen volledig omhult. Over de gehele cocon doet een rups nagenoeg drie dagen, waarin hij in totaal zo een 300.000 keer met zijn kop draait.
Als hij verder ongestoord zijn gang kan gaan, verandert de rups binnen twee weken in een vlinder; hij scheidt een enzym af dat de cocon week maakt, kruipt naar buiten en begint aan zijn nieuwe leven. Helaas zit dit voor de meesten er niet: slechts een handvol poppen mag zich tot vlinder ontwikkelen, de rest wordt gedood, om te voorkomen dat de ontpoppende vlinder de cocon beschadigt en de draad breekt.
Het winden van de draad wordt afhaspelen genoemd. Men legt daartoe de cocon in warm water, zoekt het eind van de draad (die door het warme water loskomt) en windt deze op een haspel. Om een draad te krijgen die dik genoeg is, windt men de vezels (of eigenlijk grègedraden) van meestal vijf tot acht cocons, op dezelfde haspel. Waar men vroeger alles met de hand deed, worden tegenwoordig zogenaamde haspelmachines gebruikt.
Als twee zijderupsen bij elkaar worden gezet, maken ze een dubbele draad, waarvan de zogenaamde dupionzijde wordt vervaardigd. De draad hiervan is bobbelig en klonterig en wordt gebruikt om weefsels met een gevarieerde structuur te maken.
1. Men begint met het sorteren van onbeschadigde cocons
2. Hierna worden de draden afgehaspeld. Bij de traditionele manier, waarbij alles met de hand geschiedt, moeten de draden, die verschillende kleuren hebben, gekookt worden totdat ze wit zijn.
3. De ongebroken draden van vijf tot acht cocons worden getwijnd en daarna tot strengen gedraaid. Traditionele houten toestellen zijn grotendeels vervangen door moderne machines
4. De strengen zijde worden eerst geverfd en daarna gebruikt om ermee te weven of te borduren
Reeds uit bovenstaande informatie kan men zien dat het maken van zijde een zeer tijdrovend werk is, dat bovendien met veel zorg moet gebeuren. Komt nog bij kijken dat er behoorlijk veel zijde nodig is voor het vervaardigen van een enkel kledingstuk. Alhoewel de productie van zijde 50.000 ton per jaar is, dekt deze productie slechts 0,2 % van de totale textielvezelproductie. Dit alles bij elkaar opgeteld zorgt ervoor dat zijde nog steeds zeer kostbaar is. Voor liefhebbers van zijde zijn er gelukkig genoeg namaakproducten op de markt gekomen, die echter niet kunnen tippen aan de echte Chinese zijde.
Aangezien er zoveel namaak op de markt is, staan hier een aantal kenmerken waardoor zijde zich onderscheidt van andere, namaak stoffen:
- Geringe dichtheid, waardoor zijde licht en comfortabel te dragen is
- Isoleert zeer goed: in de winter lekker warm en in de zomer heerlijk koel
- Zijde is de sterkste bekende natuurvezel
- Zijde schemert en glanst, doordat de draad niet rond is, maar driehoekig
- Zijde neemt kleurstoffen zeer goed op (zijdeschilderkunst, verving)
Reacties (4)