De fennek of woestijnvos is de kleinste van alle vossen, maar bezit de grootste oren. Het bijzondere aan hem is dat hij in de woestijn leeft, met name in het noorden van de Sahara, waar hij zich uitstekend aan zijn omgeving heeft aangepast.
De zeer kleine fennek bezit de lichtste vacht van alle vossen, afgezien van de bijna witte wintervacht van de poolvos. Het dichte, lange, zachte bont op de rug heeft een bleke zandkleur, terwijl het haar op de buik meestal wit is. De volle pluimstaart eindigt in een zwarte of donkerbruine punt en boven de geurklieren, aan de staartwortel, groeit een plukje zwartbruin haar. De enorme, driehoekige oren, zijn opvallendste kenmerk hebben dezelfde kleur als het bont op zijn rug, terwijl er lichtere, lange haren in de oorschepen groeien. Net als bij andere vossen is de schedel van de fennek plat en smal en de snuit spits. De grote ronde ogen steken donker af tegen het lichte masker, evenals de lange snorharen op de snuit.
De lange oren, ze kunnen wel 15 cm zijn, behoren tot de aanpassingen van de fennek aan zijn scherpe gehoor, maar de grote oren helpen hem ook lichaamswarmte kwijt te raken.
De lichte zandkleur valt niet op in de dorre omgeving. Deze camouflage is een andere aanpassing. Ook het feit dat de voetzolen dicht behaard zijn, waardoor het dier de hitte van het zand kan verdragen en er gemakkelijk over kan lopen, is er een. Met zijn sterke poten kan hij razendsnel in het zachte zand graven, zo snel dat het lijkt of hij in de grond verdwijnt. Hij graaft zo snel om een prooi te vangen of om aan een vijand te ontsnappen.
De fennek leeft alleen in woestijnen en halfwoestijnen. Hij prefereert gebieden met zandduinen of vlakke grond. Waar hij gemakkelijk in de zachte zandgrond kan graven. Hij is socialer dan andere vossen en leeft gewoonlijk in groepen van tien tot vijftien exemplaren, onder leiding van een dominant mannetje, dat de grenzen van zijn territorium markeert met urine. De exacte afmetingen van deze territoria zijn niet bekend, maar ze zijn waarschijnlijk niet groot.
Leden van de groep communiceren met elkaar door gehuil, gegrom en een soort opgewonden gekwetter. Als ze contact willen maken over een grote afstand, kan de roep enige seconden aanhouden en klinkt hij als een vaak herhaald melancholiek gehuilTussen zonsondergang en zonsopgang zijn de fenneks het actiefst, want het zijn nachtdieren. Ze verschuilen zich voor de ergste hitte van de dag door in holen te slapen, die ze in het zand graven. Deze holen zijn meestal nogal diep, hoe dieper, hoe koeler, en bezitten tunnels van enkele meters lengte. Ze kunnen ook verschillende kamers en in en uitgangen hebben. Soms zijn holen ondergronds met elkaar verbonden.
De fennek stilt zijn enorme eetlust met elk klein gewerveld dier, met name knaagdieren, dat hij maar kan vangen in zijn directe omgeving. Vaak graaft hij ze ’s nachts uit hun holletjes. Hij vult zijn dieet aan met vogeleieren, hagedissen en insecten, het liefst sprinkhanen. Men neemt aan dat hij voedselvoorraden aanlegt. Net als andere vossen is de fennek een opportunistische foerageur en is hij het grootste deel van de nacht bezig met het zoeken naar prooi. Zonodig eet hij planten, bessen en vruchten. Als hij water tegenkomt, drinkt hij, maar hij kan lange tijd zonder en wordt vaak ver van oases aangetroffen.
Waarschijnlijk paart de fennek tussen januari en maart. In deze periode verdedigen de mannetjes hun terrein agressiever. De draagtijd duurt ongeveer 50 dagen, tussen maart en mei worden de jongen geboren. De jongen komen diep in het hol ter wereld in een met gras gevoerde kraamkamer. Een nest bestaat uit een tot vijf blinde jongen, die 5 cm lang zijn en 42-45 gr. wegen.
In het begin zijn de oren en de staart nog klein, maar ze groeien snel na de derde week. De vacht is bij de geboorte donkerbruin en er loopt een zwarte streep over de rug. Als ze drie maanden oud zijn, hebben de jongen een volwassen vacht.
Het mannetje brengt voedsel naar het vrouwtje dat de laatste paar dagen voordat de jongen geboren worden in het hol blijft. Zodra de jongen geboren zijn, benadert hij haar echter omzichtig, hij blijft in de buurt, maar durft niet dichtbij te komen, want zij verdedigt haar jongen fel. De jongen openen hun ogen als ze 12 tot 20 dagen oud zijn en nemen na drie weken voor echt eerst vast voedsel, dat door echt mannetje naar het hol wordt gebracht.
Na ongeveer twee maanden staan ze op eigen benen, een maand nadat ze buiten het hol kwamen, en worden binnen het eerste jaar geslachtsrijps.
Paren vormen doen ze voor het leven, maar naarmate de jonge mannetjes rijper worden, beginnen ze ook oudere vossen uit te dagen om hen de leiding te betwisten.
Er is een geval bekend van een vier jaar oud mannetje dat zijn acht jaar oude vader uitdaagde en doodde.
Meestal krijgt een vrouwtje elk jaar een nest, maar als ze haar jongen verliest, kan ze nog eens paren en twee tot drie maanden later weer werpen.
De fennek vormt geen bedreiging voor de mens, maar toch is er veel jacht op hem gemaakt. Daardoor zijn de aantallen sterk afgenomen en komt hij veel minder voor dan vroeger. Vroeger was de fennek wijdverbreid op het hele Arabisch Schiereiland, maar nu is hij daar uiterst zeldzaam. Hij reageert goed op het leven in gevangenschap en er wordt in dierentuinen veel gefokt.
De fennek (Vulpes zerda) behoort tot de familie Canidae in de orde Carnivora.
|
Reacties (11)
duim
Tex