Het hoofdstuk over zintuigen kan het leukst zijn om te behandelen, door proefjes en practicum opdrachten in te zetten. Het is voor de docent een mogelijkheid om te zorgen dat de leerlingen zich verwonderen en verbazen, en ze hun zintuigen bewust ervaren.
Lees ook eens over leuke spelletjes en energizers in de klas.
De practica met zintuigen die hieronder uitgelegd zijn kunnen op verschillende manieren worden ingezet. Over het algemeen duurt een practicum met zintuigen kort en is er weinig materiaal voor nodig. Dit maakt dat de proefjes ingezet kunnen worden als demoproef, of bijvoorbeeld door alle opstellingen voor te bereiden met de onderwijsassistent en de leerlingen zélf hun gang te laten gaan. Omdat deze praktische manier om het hoofdstuk over zintuigen leuk te maken echt gericht is op het ervaren van de lesstof – het zijn immers zintuigen, onze waarnemingsmogelijkheden – is het leuk voor leerlingen als ze allemaal aan de beurt komen. Vaak is een demoproef dan niet ideaal.
Vaak wordt het hoofdstuk zintuigen tegelijkertijd met, net ná of net vóór het hoofdstuk over het zenuwstelsel behandeld, afhankelijk van de lesmethode. Een aantal opdrachten heeft dus sterk te maken met het zenuwstelsel, omdat zintuigen een groot deel van de context bij het zenuwstelsel is en vice versa.
Waarschijnlijk hebben de leerlingen al voorkennis over het zenuwstelsel, omdat de meeste lesmethodes zintuigen indelen net ná het zenuwstelsel. Het is dus bekend hoe de hersenen prikkels uit de zintuigen verwerken en interpreteren. Maar de hersenen zijn zó goed in het aanvullen van informatie, dat dit bijna altijd goed gaat. Maar niet altijd. Bijvoorbeeld bij optische illusies.
Er is een groot aantal optische illusies, en deze zijn niet moeilijk te vinden. Een aantal die speciaal leuk zijn met een klas (en met beamer of digibord) zijn de volgende:
Wijs de leerlingen er op dat een film ook eigenlijk een optische illusie is. de snelle opvolging van stilstaande beelden maakt dat iemand een vloeiende beweging denkt te zien. Of laat schetsen van M. C. Escher zien.
De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw zit. Hier zitten geen staafjes en kegeltjes en op deze plek is men dus blind. Geef de leerlingen een blaadje waarop een links een stipje en rechts een kruisje getekend zijn, ongeveer een halve cm groot en zo’n 10 cm uit elkaar. Laat de leerlingen met het rechteroog naar het stipje kijken en de afstand van het blaadje tot het oog groter en kleiner maken. Op een bepaald punt komt het kruisje op de blinde vlek en verdwijnt het. De hersenen vullen de leegte op met de kleur van het blaadje, omdat ze de missende informatie op proberen te vullen en ze hierbij uitgaan van de achtergrondkleur.
Prober het zelf maar eens! Op uw computerscherm kan het ook. Kijk met het rechteroog naar het stipje, en beweeg uw hooft tot op ongeveer 20cm van het scherm.
Alle lesmethoden behandelen de anatomie van het oog. Als demoproef of practicum (in de VMBO bovenbouw) is het ontleden van een paarden- of schapenoog (vriendelijk vragen aan een slager) erg geschikt. Zorg wel voor voldoende assistentie in de les.
Laat leerlingen in duo’s de pupilreflex bekijken, door ze de ogen dicht te laten doen en weer open te maken na 10 seconden. De een zal dan de pupillen van de ander groter en kleiner zien worden. Leuk is ook dat de pupillen van beide ogen even groot blijven, ook al krijgt één oog veel of juist weinig licht.
De enige nodige materialen zijn een flexibele buis (stofzuigerslang, vijverslang, etc.) en een pen of stokje. Laat de leerling de buis zo buigen dat deze achter het hoofd langs – zodat de buis niet te zien is – naar beide oren loopt. Een andere leerling kan nu met een pen tikjes op de buis geven in de midden, links of rechts op de buis. De leerling die luistert zal kunnen aangeven waar de tikjes worden gemaakt en of het verder of minder ver uit het midden vandaan komt. Een mooi opstapje naar uitleg over hoe men hoort dat geluid uit een bepaalde richting komt (namelijk door het tijdsverschil dat tussen het waarnemen van het geluid zit van de beide oren).
Een hilarisch proefje. Zorg van tevoren voor een smartphone die muziek kan afspelen, of een andere geluidsbron. Veel leerlingen (op de middelbare school althans) hebben deze wel. Laat een leerling het lokaal uitgaan en zich omdraaien, met de opdracht dat wanneer de docent hem komt halen, hij één oor moet afdekken met de handen (of een oordopje). In deze tijd op de gang, verstopt een andere leerling, of een docent, de geluidsbron. Als de leerling van de gang terugkomt is het aan hem of haar om de bron te vinden, maar er mag slechts met één oor geluisterd worden. Dit kan wel even duren, ook al staat de leerling direct naast de bron, dan nog is het vaak onvindbaar. Laat de leerling een tweede keer zoeken, maar dan met beide oren. Hoeveel tijdsverschil zit er tussen de pogingen?
Niet echt een proefje in de conventionele zin, maar wel een leuke bewustwording voor leerlingen. Geluid wordt vanaf het trommelvlies overgebracht naar het slakkenhuis, via de gehoorbeentjes. Deze gehoorbeentjes zitten vast aan de schedel. Trillingen vanuit de schedel worden óók doorgegeven aan het slakkenhuis. Het is hierom dat iemands eigen stem zo anders klinkt. Laat de leerlingen dit ervaren door kleine opdrachtjes. Laat ze bijvoorbeeld hun eigen stem opnemen en afspelen, zachtjes de tanden tegen elkaar tikken zodat het hoorbaar is (de buurman hoort niks van dit getik), of laat leerlingen zachtjes op het eigen hoofd kloppen met de knokkels. De buurman zal dit kloppen niet horen, maar degene die op het eigen hoofd klopt wel. Dit zijn allemaal voorbeelden van beengeleiding van geluid.
Een goede manier om leerlingen te leren werken met tabellen en meetresultaten. Geef ieder leerlingenduo een paperclip, die ze vervolgens rechtbuigen en in een V-vorm vouwen. Laat leerlingen de punten van de paperclip verbuigen en verschillen in afstand door ze naast een geodriehoek te buigen, tot er bijvoorbeeld 0,1cm, 0,2cm, 0,5cm, 1cm en zo verder tussen de puntjes zit. Laat de leerling de ogen dichtdoen en de afstand proberen te voelen. Er kan gemeten worden op de huid van de vingertoppen, de onderarm, de handpalm of ergens anders. De leerlingen weten nu vanaf welke afstand ze de beide punten van de paperclip kunnen onderscheiden door te voelen en zonder te kijken. Laat de leerlingen een tabel maken waarin ze aangeven wanneer het gevoeld wordt als één of als twee puntjes. Zo kunnen ze na afloop zien waar de huid het gevoeligst is. Kunnen de leerlingen ook uitleggen waarom dat zo is?
Een heel gemakkelijk en erg leuk proefje. Zet drie bakjes, of bekerglazen met water klaar: een bekerglas met ijswater, een met water op kamertemperatuur, en een met warm water (bijvoorbeeld in een waterbad of op een kookplaatje (niet te heet!)). Zet de bekerglazen naast elkaar, van koud naar warm. De opdracht is nu dat de leerlingen een wijsvinger in elk van de buitenste bekerglazen hangen, zo’n vijftien tot twintig seconden. De linkerhand voelt nu kou, de rechterhand voelt warmte. Laat de leerling beide vingers uit het water halen en allebei in het middelste bekerglas stoppen. Het voelt nu omgekeerd, links voelt warmte, en rechts voelt kou. De huid is aan de omgeving gewend.
Een mooi voorbeeld uit de belevingswereld van de leerlingen om te benoemen is douchen met koude voeten. Dat voelt dan branderig aan. Of koude handen wassen. Ook lijkt het buiten warmer als men net uit een ruimte met airco komt, en lijkt het licht heel fel als iemand net uit de bioscoop komt. Dit zijn allemaal voorbeelden van gewenning.
Geef een geblinddoekte leerling, of een die de ogen toeknijpt een mespuntje kaneel om met dichtgeknepen neus te proeven. Zeg van te voren niet wat het is! De leerling zal niets of bijna niets proeven. Geef opdracht om de neus niet langer dicht te knijpen. Hoe lang duurt het voordat de kaneel ‘geproefd’ wordt? Laat leerlingen eventueel zelf in duo’s een proef uitvoeren over wat smaken en wat aroma’s zijn, met bijvoorbeeld kaneel, vanille, suiker, zout, etc. Een leuke manier om te leren gegevens overzichtelijk te noteren.
Los suiker en zout op in verschillende bekers water (dus suiker óf zout, niet beide in één beker) en in verschillende concentraties. [IMAGE=1759131427=RIGHT]Aardbeienvla[/IMAGE]Vanaf welke concentratie is het verschil tussen zoet en zout water te proeven? Laat een leerling proeven en aangeven of het zoet of zout is. Varieer in concentratie en smaak, en laat tussendoor spoelen met kraanwater.
Kleur een bakje blanke of vanillevla rood met voedingskleurstof, of kleur aardbeien of bananenvla bruin met kleurstof. Laat een leerling proeven welke smaak het is. De rode vla zal als aardbeiensmaak worden herkend en de bruine als chocoladevla, ook al zijn dat niet de echte smaken. De ogen en het concept van kleur en smaak in het hoofd houden het smaakvermogen voor de gek. Ook leuk om een geblinddoekte en een niet-geblinddoekte leerling beide te laten proeven.
Heeft u één van deze proefjes uitgevoerd en heeft u een ervaring die u wilt delen? Of heeft u 'gewoon' een opmerking bij dit artikel? Plaats dan een reactie of deel dit bericht via facebook of twitter.
Reacties (1)