De nacht is onverschillig, heeft van
de strijd geen weet. Plichtmatig
tikken de minuten, aaneengeregen
tot moeizame uren door de lange
nacht.
Het lichaam is al jaren bezig
afscheid te nemen van het leven, de
geest is minder gewillig, geeft nog
niet toe.
Na een uurtje doezelen schrik ik
wakker. De grootte van zijn lichaam,
vuistdik met hangende pootjes aan
een draadje vlak boven mijn hoofd
brengt me onmiddellijk in actie.
Zonder aarzelen reikt mijn hand naar
het lampje op het nachtkastje, knipt
het aan en terstond lost het harige
dier op in het plotselinge licht.
Op een nacht als dit lijkt elk geluid
zich nadrukkelijk te manifesteren.
De poort naar de onderwereld staat
op een kiertje, waardoor ik glimpen
van zielen opvang of is het gewoon
een nachtelijk schaduwspel? Is de
reuzespin slechts een schim uit de
wereld die voor mij gesloten zal
blijven tot het moment dat ik zelf
mijn gereserveerde plek inneem? De
vingers van een zachte regen
trommelen hun onnavolgbare ritme
tegen de ramen. Zuchten geven de
onrust een klank. Slaap, het
onschuldige familielid van de dood,
speelt me parten. onrustige
stemmen fluisteren, maar ik kan niet
onderscheiden of het ongeduld is
met het leven of met de dood. De
scheidslijn vervaagt, zoals de
harige, dikke spin ook zomaar is
opgelost, symbool voor de ragfijne
reis. De angst is verdwenen en in
stilte berust ik in de
onontkoombaarheid van wat de
nacht misschien zal brengen. Het is goed.
Reacties (0)