De legendarische geschiedenis van China begint in 2953 v.Chr. met de Drie Heersers en de Vijf Keizers, en wordt voortgezet met de Xia-dynastie (2207-1766 v.Chr.). Klaarblijkelijk waren reeds vóór 2000 v.Chr. nomadenstammen zich beginnen te vestigen in de valleien en vlaktes van zowel Noord – als Zuid – China. In het zuiden, waar het door subtropisch klimaat mogelijk was twee – of driemaal per jaar te oogsten, werd rijst verbouwd, terwijl in het noorden, in het dal van de Hoang-Ho, de bevolking tarwe verbouwde en leerde hoe zij hun oogsten door drainering van het land konden vergroten.
De bevolking uit het noorden kan al vroeg een politieke organisatie ontwikkeld hebben, als gevolg van gezamenlijke ondernemingen bij het tegengaan van overstromingen en bevloeien van het land. Dat zij tevens geprofiteerd hebben van contacten met de oudere culturen van West-Azië wordt aangeduid door hun kennis van het verbouwen van tarwe en doordat bronzen gereedschappen en door paarden getrokken wagens hun bekend waren.
In deze vallei kwam de Shang –dynastie aan de macht (1766-1122 v.Chr.), die heerste over een gebied ter grootte van tweederde van Nederland. De Shang vorsten oefenden daadwerkelijk gezag uit over dit rijk door het feodale stelsel van land toewijzen in ruil voor diensten.
De boeren die het land van de edellieden bewerkten, verbouwden tarwe, rijst en gierst en hielden varkens, schapen, rundvee en paarden. Zij woonden in rieten hutten en werkten met stenen gereedschap. Het kostbare brons werd gereserveerd voor de speren, pijlen en bijlen, die in de oorlog gebruikt werden en voor de bezittingen van de adel.
Brons was niet de enige luxe waarvan de edellieden aan het hof genoten. Door de zijdeteelt, het maken van zijde uit de cocon van de zijderups, beschikten zij over rijke kledingstukken. Bovendien werden voor hen door de Shang-kunstenaars fraaie werkstukken van ivoor en marmer vervaardigd. De kunst van het Shang tijdperk vertoonde reeds de kenmerken van de formele eenvoud en de schitterende vakbekwaamheid die later de Chinese kunst overal ter wereld zo gewaardeerd zouden maken.
Het Shang volk vereerde zowel de natuurgeesten, als de geesten van hun voorouders. Deze werden allen geëerd en gunstig gestemd met een gewijd ritueel onder leiding van de Sjang priesters, die tevens als schrijvers optraden. Beenderen waarop beeldschrift –de vroegste vorm van Chinese karakters- gegrift is, zijn door archeologen gevonden te Anjang, dat in 1300 v.Chr. de hoofdstad van de Shang dynastie werd.
Omtrent 1122 v.Chr. werd het Shang rijk aangevallen en veroverd door de Zhou volken, nomadenstammen uit het noordwesten. Onder de daarop volgende Zhou dynastie werd een rijk gesmeed dat uiteindelijk een groot gedeelte van Noord-China en een stuk van het middendeel omvatte. Maar hoewel de Zhou dynastie na de troonsbestijging met vaste hand regeerde, moesten de Zhou vorsten de werkelijke macht over het rijk nog vóór 256 v.Chr. aan de feodale baronnen afstaan. In het begin van de 5e eeuw v.Chr. waren, door een voortdurende strijd om de macht, een aantal onafhankelijke en krijgslustige koninkrijken ontstaan, die men de Strijdende Rijken noemde: Zh’in, Zh’i, Yen, Wei, Han en Zhao.
Wonderlijk genoeg vormden de burgertwisten en de onzekerheid van deze periode geen beletsel voor economische en culturele vooruitgang. Er werd meer land in cultuur gebracht en de voedselopbrengst steeg als gevolg van de massaproduktie van gietijzeren werktuigen voor het ontbossen en het bewerken van de grond. De fabrikanten en kooplieden werden rijk door de nieuwe gietijzerindustrie en het invoeren van muntgeld.
In deze periode leefden en onderwezen een aantal van China’s grootste filosofen. Confucius (ca. 551-479 v.Chr.), Mencius (4e eeuw) en Lao-tse (tussen 6e en 4e eeuw) probeerden op verschillende manieren, tot een ethische wetgeving te komen, die individuele en sociale harmonie zouden doen ontstaan. Zij waren allen tegen geweld en wilden de mensheid tot deugd en welzijn voeren. Confucius legde hierbij de nadruk op de zekerheid en traditie die ten tijde van de Zhou-regering gold. Lao-tse legde de nadruk op universele liefde. Een latere groep, die zich de legalisten noemde, stelde dat de aard van de mens in wezen zelfzuchtig was en dat een stabiele maatschappij alleen door strenge wetten en de strikte doorvoering hiervan kon worden bereikt. Door de grote waarde die de legalisten hechtten aan een sterke, centrale regering werd dit punt logischerwijze gekozen als grondbeginsel van een nieuw opkomende politieke macht, die van de Zhi’in heersers.
Hier vind je interessante boeken en documentaires over de geschiedenis van China
Reacties (8)
heel interessant artikel
in China zou ik ooit nog eens willen komen!
ik sla ze op en zal ze misschien kopiëren als ze volledig zijn!