Gokken
Public

Maatschappijleer samenvatting: Pluriforme samenleving

H_justin > Maatschappijleer samenvattingen

 

 

 

 

Samenvatting/begrippenlijst:

'Pluriforme samenleving' (hoofdstuk 4)

 

 

Boek: Thema's maatschappijleer

Klas: VWO

 

 

§1: Cultuur en identiteit

  • Pluriforme samenleving: De manier waarop mensen met verschillende achtergronden en opvattingen samenleven.
  • Cultuur: Een groep of samenleving die gemeenschappelijke waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken hebben.
  • Cultuur beïnvloedt:
  1. Identiteit (kleding, sociale media)
  2. Referentiekader (deels dezelfde normen en waarden)
  3. Denken en doen van mensen (= gedragsregulering)
  • Maatschappelijke verwachtingen beïnvloeden hoe iemand zijn rol in het leven ziet. (= presentation of the self)
  • Impression management: Je wilt herkend worden in de rol die je hebt in het leven. (bijv. via kleding, houding, uitspraken)
  • Dominante cultuur: Het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door een samenleving geaccepteerd wordt.
  • Subcultuur: Een specifieke groep mensen met hun eigen waarden, normen en kenmerken wat afwijkt van de dominante cultuur. (bijv. Gothic, immigranten)
  • Etnische subcultuur: Een subcultuur van mensen die behoren tot dezelfde etnische groep. (dus mensen die behoren tot een bepaald volk of uit een bepaald land komen)
  • Tegencultuur: Een cultuur waar mensen zich verzetten tegen de dominante cultuur of een bedreiging daarvoor vormen. 
  • Socialisatie: Waarden, normen en kenmerken van een cultuur wordt bewust en onbewust aan iemand overgedragen.
  1. Zo blijft de cultuur bestaan.
  2. Gaat van generatie tot generatie.
  • Socialisatie wordt meestal door imitatie overgedragen.
  • Socialiserende instituties: Instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen (= bijv. caranaval, kerst) waarbinnen de cultuur wordt overgedragen. (bijv. gezin, school, vriendenkring)
  • Sociale controle: Manier waarop mensen anderen stimuleren/dwingen zich aan de normen te houden.
  1. Formele sociale controle (bijv. wetten, arbeidscontract)
  2. Informele sociale controle (bijv. ongeschreven regels)
  • Sociale controle vindt plaats in de vorm van positieve en negatieve sancties (= reacties)
  1. Positieve sanctie (bijv. diploma)
  2. Negatieve sanctie (bijv. uitfluiten van voetbalteam)
  • Enculturatie: Een cultuur wordt al vanaf je geboorte overgedragen.
  • Acculturatie: Een cultuur wordt overgedragen terwijl je oorspronkelijk een andere cultuur hebt (bijv. bij immigranten)
  • Internalisatie: Het eigen maken van bepaalde cultuurskenmerken en automatisch gedragen zoals de groep van die cultuur van je verwacht.
  • Culturen veranderen voortdurend.
  • Groepsidentificatie: Verwant zijn met de dominante cultuur en de cultuur van kleinere groepen.
  • De Nederlandse dominante cultuur is individualistisch.
  • Wanneer collectieve belangen (= gemeenschappelijke belangen) belangrijk zijn noemen we de cultuur collectivistisch.

§2: Culturele veranderingen

  • Kenmerken samenleving Nederland tot 1960:
  1. Weinig sociale mobiliteit (= moeilijk stijgen in klasse)
  2. Handel was sterk gezinsgericht. (de man was de kostwinner en de vrouw was huisvrouw)
  3. Vrouwen waren handelingsonbekwaam. (er mocht geen overeenkomst gesloten worden zonder toestemming van haar man)
  4. Er waren strikte hiërarchische verhoudingen. (verschillen in rang en stand werden geaccepteerd)
  5. Nederland was een verzuild land. (maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuiging)
  • Jaren zestig: sociale en culturele revolutie
  • Kenmerken samenleving Nederland na 1960:
  1. Nederland werd een consumptiemaatschappij. (het bedrijfsleven richt zich op het maken van luxegoederen voor consumenten)
  2. Door toenemende welvaart konden kinderen doorleren en betere scholing krijgen. (daardoor grotere mondigheid)
  3. Er was meer individuele ontplooiing. (mensen wouden als persoon gezien worden, niet als gezin)
  4. Vrouwen kregen een hogere opleiding, vaak een eigen inkomen en begonnen feministische actiegroepen (= actiegroep met vrouwen die strijden voor bijv. rechten voor zichzelf, homoseksuelen, anticonceptiepil)
  5. Mensen gingen niet meer naar de kerk (= ontkerking) en hielden zich niet meer aan de regels van de zuilen (= ontzuiling). Dit allemaal wordt ook secularisatie genoemd (=het losmaken van de kerk, zuilen)
  6. Jongeren hebben meer geld te besteden en er ontstonden jongerenculturen. Deze culturen  vervangen het oorspronkelijke gezinsverband.  (bijv. Peer Group ⇒ groep mensen met dezelfde leeftijd, belangstellingen en leefstijl.)
  7. Er kwamen commerciële radio- en tv-zenders en publieke omroepen en nu ook sociale media.

 

§3: Nederland immigatieland

  • Pushfactoren: Factoren om je land te verlaten.
  • Pullfactoren: De redenen om naar een land te komen.
  • Allochtoon: Iemand waarvan hij/zij of één van de ouders in het buitenland is geboren.
  • Autochtoon: Iemand die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook in Nederland zijn geboren en opgegroeid.
  • Soorten arbeidsmigranten:
  1. Gastarbeiders (= mensen die sinds 1960 in Nederland kwamen werden en daarna weer teruggingen naar hun land. Sommige mensen bleven in Nederland.)
  2. Mensen uit minder welvarende landen. (bijv. Polen, Roemenen)
  3. Kennismigranten (= mensen die kennis meebrengen en die kennis voor Nederland gebruiken, komen bijv. uit China en Japan)
  4. Illegalen (= mensen die komen werken in Nederland maar geen wettige toestemming hebben om hier te werken en te wonen.)
  • Rijksgenoten: de mensen die uit oude kolonies van Nederland komen (bijv. uit Indië, Suriname en de Antillen)
  • Rijksgenoten uit Indië:
  1. Nederlandse Indiërs: kwamen naar Nederland toe nadat Indië Indonesië werd.
  2. Molukkers: kwamen naar Nederland toe nadat ze hadden gestreden in het leger tegen Indonesië.
  • Rijksgenoten uit Suriname: kwamen naar Nederland toe na de onafhankelijkheid van Suriname.
  • Rijksgenoten uit de Antillen: kwamen naar Nederland toe door de werkloosheid in de Antillen, omdat Nederland te veel werk had.
  • Gezinshereniging: Mensen die legaal in Nederland verblijven en hun gezinsleden laten overkomen. (bijv. van vluchtelingen)
  • Gezinsvorming: Iemand met een Nederlandse verblijfsvergunning die met een buitenlander trouwt en een gezin sticht.
  • Vluchtelingen: Mensen die hun land onder druk verlaten (door bijv. oorlog, hongersnood, ramp)
  • Vluchtelingen vragen vaak asiel aan bij een ander land om zo een beter leven te krijgen.

§4: Culturele diversiteit

  • Heterogene samenleving: Een samenleving met heel veel culturen. (kun je merken door kenmerken van emancipatie, bestuur en gezag, huwelijk en seks, opvoeding)
  • Emancipatie:
  1. Feminiene samenleving: samenleving waarbij gelijkberechting en de kwaliteit van leven, ongeacht het geslacht dat je bent, het belangrijkste is. (zoals Nederland)
  • Bestuur en gezag:
  1. In onze samenleving bestuurt de overheid het land op een rationele manier: iedereen moet gelijk zijn.
  2. Traditioneel en charismatische gezag: Gezag waar vriendendiensten en voorkeursbehandelingen heel normaal zijn (bijv. omkoperij)
  • Huwelijk en seks:
  1. In veel culturen is familie-eer belangrijk. (dus geen seks voor het huwelijk en ouders bepalen met wie hun kinderen trouwen)
  2. De tweede generatie allochtonen hebben steeds dilemma's tussen de samenleving thuis en de samenleving in Nederland.
  3. Familie-eer kan leiden tot eerwraak. (familie wordt boos op kind en kan zelfs het kind verstoten uit de familie, meestal bij Islamitische landen)
  • Opvoeding: 
  1. Democratische opvoeding: Het kind heeft veel vrijheid in de opvoeding (zoals nu in Nederland)
  2. In sommige culturen zijn lijfstraffen en slaan heel normaal.
  • Out-group: Een groep die er niet ''bij hoort''. (bijv. bij een voetbalwedstrijd bij de tegenstanders: ZIJ kunnen niet voetballen).
  • In-group: Een groep waar je ''bij hoort'' (bijv. bij een voetbalwedstrijd: WIJ hebben gewonnen)
  • De In-group is altijd negatief over de out-group.
  • Polarisatie: Manier van denken: wie niet vóór mij is, is tegen mij (bijv. bij hooligans van Ajax en hooligans van PSV)
  • Demoniseren: Een groep wordt bewust zwart gemaakt om het ''wij-zij-denken'' te stimuleren.

§5: Vormen van samenleven

  • Segregatie: Het opdelen van van een samenleving in gescheiden delen. (bijv. bevolkingsgroepen die steeds in andere wijken wonen en kinderen naar verschillende scholen gaan)
  • Assimilatie: Een bevolkingsgroep past zich aan, waardoor de oorspronkelijke cultuur verdwijnt. (kan zowel gedwongen als vrijwillig gaan)
  • Integratie: Iemand past zich aan in de cultuur waar hij/zij terechtkomt, maar behoudt wel zijn eigen gewoonten, normen en waarden.
  1. Kan zoals het Melting-pot model gaan.  (culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur waardoor er een nieuwe cultuur ontstaat)
  2. Kan ook zoals hetsalad-bowl model gaan. (er ontstaat een vermenging van culturen maar cultuurgroepen houden hun kenmerken)
  • Integratieprolemen van de generatie vanaf de jaren 60/70 komen door:
  1. Werkeloosheid: Er is nu automatisering en verplaatsing van werk naar lagelonenlanden waardoor er werkeloosheid ontstaat.
  2. Taalachterstand: Door een taalachterstand kunnen mensen niet goed hun talenten laten zien.
  3. Woonsituatie: Door op één plek alle allochtonen te laten wonen, voelen autochtonen zich niet meer thuis.
  4. Discriminatie: Allochtonen worden vaak gediscrimineerd waardoor er steeds conflicten ontstaan.
  • Vroeger was het beleid van de regering gericht op integratie met behoud van cultuur en identiteit.
  1. Is nu verandert door cultuurrelativisme (de ene cultuur is niet belangrijke dan de andere cultuur)
  2. De overheid ging zich bemoeien met de werkeloosheid, taalachterstand en ging achterstandswijken opknappen.
  • De mate van integratie kun je meten door te kijken naar sociaaleconomisch en politieke integratie. (is bij elke integratie groep anders). 
  • Er ontstaat sinds een paar jaar een allochtone middenklasse (allochtonen krijgen steeds meer het huisje-boompje-beestje idee)

§6: Sociale cohesie

  • Sociale cohesie: De mate waarin mensen bindingen met elkaar hebben en het gevoel bij elkaar te horen dat hieruit kan ontstaan.
  • Soorten bindingen:
  1. Affectieve bindingen: De mensen die je vriendschap, steun en liefde geven. (bijv. familie, kerkgemeenschap,) Een colectieve ervaring (bijv. dodenherdenking of Koninginnedag) kan ook een affectieve binding zijn.
  2. Economische bindingen: De mensen waarvan je afhankelijk bent bij je voedsel, onderdak, werk en materiële middelen (bijv. je baas van het werk, caissière bij de supermarkt). Arbeidsdeling en globalisering spelen hier ook een rol bij.
  3. Cognitieve bindingen: Hetgene waarvan je afhankelijk bent met betrekking tot kennis. (bijv. universiteit, godsdienst). Communicatienetwerken en historische kennis spelen hier ook een rol bij.
  4. Politieke bindingen: De mensen waarvan we afhankelijk zijn omdat we het zelf niet kunnen regelen. (bijv. overheid) Het sociaal contract (= burgers en regering houden zich beiden aan de regels) speelt hier ook een rol bij.

§7: Internationale vergelijking

  • Samenlevingen verschillen in de manier waarop landen omgaan met pluriformiteit.
  • Modellen tussen de kerk en de staat van Paul Cliteur:
  1. Het religieuze model: Er is een staatsgodsdienst die andere religies uitsluit.
  2. Het atheïstische model: Er wordt geen enkele godsdienst toegestaan. 
  3. Het religieus neutrale model: Religies worden toegestaan, maar kerk en staat zijn gescheiden.
  4. Het pluriforme model: Religies worden toegestaan en zelfs actief ondersteund door de overheid.
  • Iran (= religieuze model)
  1. Er is een staatsgodsdienst. 
  2. Naast Islamieten zijn er ook religieuze minderheden (bijv. Joden, Soennieten) Zij mogen hun geloof behouden als ze niet de Moslims bekeren.
  3. De staat hout zijn burgers goed in e gaten en de media heeft censuur.
  4. Er is patriottisme(= vaderlandsliefde) en er is zedenpolitie (= politie die controleert op kleding en gedrag)
  • China (= atheïstische model)
  1. China heeft een communistische staat.
  2. Geloof is officiëel toegestaan maar in de praktijk verboden.
  3. Er is pattriotisme en confusianisme (= oude leer van Confucius, onderlinge relaties en verplichtingen tussen mensen zijn belangrijk)
  4. Er is een sterke hiërarchie (= rangorde
  • Verenigde Staten (= religieus neutrale model)
  1. Heeft officiëel geen staatsgodsdienst, maar in de praktijk is het Christendom dat wel.
  2. Er leeft een Christelijk moraal (= geen seks voor het huwelijk, geen euthanasie en abortus, liefdadigheid is het belangrijkste)
  3.  Er is een hoge arbeidsethos (je leeft voor je werk, komt door slechte rechten en sociale voorzieningen)
  4. Er is vaderlandsliefde en trotsheid.
  • Frankrijk (= religieus neutrale model)
  1. Er is een scheiding tussen de kerk en de staats. (religie wordt beschouwd als een privézaak, alles moet zo neutraal mogelijk zijn.)
  2. De Fransen zijn chauvinistisch (= overdreven liefde hebben voor het vaderland)
  3. Er is een strenge opvoedingsmoraal (veel regels en dicipline)
  • Nederland (= pluriforme model)
  1. Er is plaats voor verschillende culturen en religie, kerk en staat zijn gescheiden.
  2. Religieuze groepen worden gestimuleerd. 
  3. Nederland kent geen patriottisme en overdreven gezagsverhoudingen.
  4. Nederland is zorgzaam voor haar burgers.

§8: De toekomst

  • Nederland heeft een restrictief toelatingsbeleid. (= geen immigranten toelaten tenzij ze aan strenge voorwaarden voldoen)
  • Nederland is verbonden aan internationale verdragen:
  1. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: Een land mag niet discrimineren en rechen en vrijheden moeten worden nagekomen. 
  2. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens: Een land moet inwoners recht geven op gezinsvorming en gezinshereniging. (zie paragraaf 3)
  3. VN-vluchtelingenverdrag: vormt de basis van het asielrecht. 
  4. Verdrag van Maastricht: Er is vrij verkeer van goederen en personen binnen de Europese Unie.
  • Machtiging tot voorlopig verblijf (= MVV): een tijdelijk toelatingsbewijs voor Nederland voor iedereen die buiten de EU woont. 
  • Cultuurrelavisten vinden dat alle (sub)culturen gelijk zijn (de ene cultuur is niet beter dan de andere)
  • Cultuuruniversalisten vinden dat een (sub)cultuur beter is dan de andere wanneer deze cultuur universele waarden beter accepteert. 
  • Cultuurpluralisten vinden culturele verscheidenheid geen belemmering maar iets om van te leren en dat te respecteren. 

 

_______________________________________________________________________________________

Gemaakt door: H_Justin

Op dit artikel zit Copyright.

Dit artikel is geschreven tbv opleiding.

_______________________________________________________________________________________

 2
       
 
11/10/2013 14:03

Reacties (1) 

Voordat je kunt reageren moet je aangemeld zijn. Login of maak een gratis account aan.
 
 
 
 
19/01/2014 16:21
Thanks! Top samenvatting!